Sneller, beter, meer. Dat zijn de steekwoorden als het gaat om de programmering van de woningbouwopgave in de provincie Utrecht. Gedeputeerde Rob van Muilekom voegt daar echter nog een belangrijke aan toe: samen. “Om deze aantallen te kunnen realiseren, moeten we onze krachten bundelen.”

Rob van Muilekom tijdens een bijeenkomst van VNG Utrecht en Bouwend Nederland.
Of het er nu 120.000 of 160.000 zijn, duidelijk is dat er in de provincie Utrecht de komende 30 tot 40 jaar heel veel woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. In dat kader is de ambitie tot en met 2021 al fors opgeschroefd tot een bouwproductie van 7000 woningen per jaar, zo werd bepaald in de provinciale Actie Agenda Woningmarkt 2018-2021.
Even los van de acute problemen die de stikstof- en PFAS-dossiers allemaal opleveren, wordt aan het behalen van die doelstelling door alle betrokken partijen hard gewerkt, merkt verantwoordelijk gedeputeerde Rob van Muilekom op. “Iedereen is hiermee bezig: de provincie, de gemeenten, maar ook het bedrijfsleven, beleggers, projectontwikkelaars, de woningcorporaties. En dat is ook nodig. We krijgen het alleen maar voor elkaar als we het samen doen.”
Tijdens een recente bijeenkomst van de VNG Utrecht en Bouwend Nederland over mobiliteit en woningbouw reikte Van Muilekom daarom nog maar eens nadrukkelijk de hand richting gemeenten. Wij kunnen helpen op het moment dat het niet lukt om plancapaciteit te realiseren of de pijplijn gevuld te krijgen, luidde zijn boodschap.
Menskracht en deskundigheid
Dat is zeker geen loos gebaar geweest, zo stelt Van Muilekom later in een interview met vngutrecht.nl. Op tal van fronten kan de provincie volgens hem gemeenten concreet van dienst zijn. Of het nu gaat om de ontwikkeling van een hoogbouwvisie, de invulling van het binnenstedelijke bouwprogramma of het ‘hard’ krijgen van bestemmingsplannen. “Wij stellen onze deskundigheid ter beschikking aan gemeenten die daar behoefte aan hebben.”
Het blijkt namelijk in de praktijk toch wel behoorlijk ingewikkeld te zijn om te voldoen aan de wens zoveel mogelijk woningen binnen de bestaande rode contouren te realiseren. “Binnenstedelijk bouwen kost meer geld en is complex. En elke gemeente loopt tegen andere vraagstukken aan. Bijvoorbeeld: in hoeverre biedt hoogbouw oplossing? De een gruwelt al bij een hoogte van 4 of 5 verdiepingen, terwijl voor de ander 20 bouwlagen nog niet hoog genoeg is. Hoe ga je daar nou mee om?”
Reden voor de provincie om binnenkort een ‘topmeeting’ over hoogbouw te organiseren. “Waarom zou je het doen? Hoe zou het er in de praktijk uit kunnen zien? Past hoogbouw überhaupt wel in het bestaande binnenstedelijke weefsel? Elke gemeente loopt tegen dit vraagstuk aan en allemaal zijn we op zoek naar het antwoord. Dat betekent dus ook dat je heel veel kunt leren van elkaar. Laat een gemeente als Amersfoort maar eens vertellen over haar Hoogbouwvisie. Daar kunnen we allemaal iets van opsteken.”

De gedeputeerde op werkbezoek in de gemeente Woerden.
Provincie heeft verbindende rol
Die verbindende rol wil de provincie veel vaker gaan spelen, aldus Van Muilekom. “Utrecht is een bijzonder gebied. Enerzijds zijn we ons ervan bewust dat we voor een enorme bouwopgave staan, die we vooral ook binnenstedelijk willen oplossen. Dat willen we omdat we pal staan voor de kwaliteit van het buitengebied. Dat is namelijk wat deze provincie zo uniek maakt. Anderzijds willen we Utrecht bereikbaar houden. Dat betekent dus ook dat we op het gebied van mobiliteit met slimme oplossingen zullen moeten komen. Het is al met al een ingewikkelde puzzel. De oplossing daarvan vereist dat we elkaar heel goed moeten weten te vinden als dat nodig is.”
Hoe ingewikkeld het kan zijn, heeft bijvoorbeeld De Bilt ondervonden. “De verantwoordelijk wethouder daar heeft dertien locaties aangewezen waar in zijn optiek binnenstedelijk verdicht kan worden. De gemeente staat inmiddels op haar kop. Op drukbezochte inspraakavonden valt als voornaamste kritiek te beluisteren dat elk stukje groen in de gemeente wordt opgeofferd voor woningbouw en dat daarmee de leefbaarheid onder druk komt te staan.”
Dit soort discussies juicht Van Muilekom alleen maar toe. “Omdat het gesprek tussen bewoners en gemeentebestuur tot betere oplossingen kan leiden. Maar ook omdat je weet tot hoe ver je binnenstedelijk kunt gaan. Gemeenten moeten eerst hun best doen om binnenstedelijk zoveel mogelijk woningen te bouwen. Als je dan als gemeente het gesprek met je bewoners eenmaal hebt gevoerd en daarin ook het maximale hebt bereikt, komt vervolgens de provincie weer in beeld. Als er behoefte bestaat aan meer woningen, dan moet de gemeente dit opnemen in de regionale programmering voor het eventueel bouwen buiten de rode contour. Als de provincie hiermee akkoord is, ontstaan er mogelijkheden buiten de rode contour. Mogelijk onder voorwaarden.”
Regio’s worden verantwoordelijk
Met dat doel worden ook de ruimtelijke procedures aangepast. “Tot nog toe wordt de ruimtelijke structuurvisie iedere vier jaar vastgesteld. Dat betekende dat je als gemeente soms vier jaar moest wachten voordat het mogelijk was om een aanpassing of ontheffing aan te vragen. We willen toe naar een situatie dat we de regionale verbanden in de provincie meer verantwoordelijkheid geven. Stel regionaal een woningbouwprogramma op. Kijk samen wat de woningbehoefte is, welk type en hoeveel woningen er nodig zijn en hoe de doorstroming op gang kan worden gebracht. En kijk niet meer alleen naar de behoeftes en mogelijkheden van de eigen gemeente, maar ook naar die van de buurgemeenten. Want als de ene gemeente vol zit, kan het zo maar zijn dat haar buurgemeente de gewenste ruimte wel heeft.”
De woningmarkt is immers geen lokaal of provinciaal maar juist een regionaal vraagstuk, benadrukt Van Muilekom. “Dat is dus ook het niveau waarop je samen conclusies moet trekken over wat er kan en moet. Als die regionale programmering vervolgens goed in elkaar zit, kunnen wij daar als provincie ruimtelijk akkoord op geven. En kunnen gemeenten er verder mee aan de slag, op kleine en grote locaties. En dat gaan we dus niet meer elke vier jaar doen, maar elk jaar. Dan krijg je meer dynamiek en kunnen we beter anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.”
Dat de rode contouren daarbij niet meer heilig zijn, heeft alles te maken met het feit dat niet alles binnenstedelijk kan worden opgelost. Van Muilekom: “We kunnen die resterende bouwopgave vervolgens op twee manieren aanvliegen. Of we kiezen voor heel veel kleine locaties of we kiezen ervoor om ergens in de provincie de stad van de toekomst te gaan bouwen met woningen van de toekomst. Flexibel inzetbaar, duurzaam gebouwd, optimaal bereikbaar, et cetera. Dat zijn dus de keuzes die gemeenten met elkaar in regionaal verband zullen moeten gaan maken.”
Trek aan de bel
Ondertussen werken gemeenten hard aan het vullen van de pijplijn met toekomstige -binnenstedelijke – bouwplannen. “Sommige gemeenten kampen in dat verband met een tekort aan capaciteit of een tekort aan deskundigheid”, merkt Van Muilekom op.
“Binnenstedelijk verdichten is buitengewoon complex en daar heb je zeker als kleine gemeente niet altijd de juiste mensen voor in huis. Daar kan de provincie de helpende hand bij bieden. We werken bijvoorbeeld veel samen met de gemeente Woerden om bestemmingsplannen hard te maken. Maar het kan ook zijn dat er bij een bouwproject heel veel partijen zijn betrokken. Daar geven we dan steun aan in de vorm van een procesmanager.”
De provincie stelt met andere woorden concreet menskracht beschikbaar om projecten van de grond te krijgen. “Ik zou gemeenten willen oproepen daar ook zoveel mogelijk gebruik van te maken. Gemeenten met plannen en ambities kunnen bij ons aankloppen als ze met vragen zitten. Niet voor niets hebben we als provinciebestuur in ons coalitieprogramma gezegd dat we de woningbouw willen versnellen. Daaruit volgt dat we meer power, mensen en middelen ter beschikking moeten stellen om andere overheden te helpen. Als je vastloopt, trek dan aan de bel. Wij voelen ons medeverantwoordelijk.”
Samen één front vormen
Die oproep tot samenwerking geldt overigens ook andersom. “Het is cruciaal dat we ons als provincie en gemeenten samen profileren in de discussie met het Rijk. Als men in Den Haag onvoldoende zicht heeft op de vraagstukken waar wij hier mee te maken hebben, krijgen we ook onvoldoende middelen om het voor elkaar te krijgen. Daarom moeten we één geluid laten horen en één front vormen. We moeten voorkomen dat iedere gemeente voor zich een eigen lobby richting kabinet of Tweede Kamer gaat voeren. Want uiteindelijk bereik je daarmee het minst.”
De hamvraag is uiteindelijk of het gaat lukken om alle kikkers in de kruiwagen te houden en de krachten inderdaad te bundelen. Van Muilekom is daar optimistisch over. “Ik zie dat er steeds meer projecten worden opgestart. Ik zie dezelfde ambities bij verschillende overheden. Ik zie dat marktpartijen erop reageren. En misschien wel het belangrijkste: ik zie steeds meer goede voorbeelden van samenwerking. Als partijen elkaar eenmaal weten te vinden, gaat het pas echt de goede kant op.”









