door Webredactie | jun 4, 2024 | Interviews, VNG Utrecht Nieuws
Europese besluitvorming is ook voor gemeenten van cruciaal belang. De VNG-commissie Europa en Internationaal houdt daarom in Brussel de vinger nauw aan de pols. Wethouder Marieke Schouten van Nieuwegein neemt zitting in die commissie en is daarnaast lid van het Europese Comité van de regio’s. Tijdens de Voorjaarsbijeenkomst van de VNG Utrecht vertelde ze er meer over.
Natuurlijk acteert ‘Europa’ op een heel ander schaalniveau dan gemeenten. Maar er zijn nu eenmaal ook opgaven die niet op lokaal niveau zijn op te lossen: op het gebied van energie, schone lucht, waterkwaliteit, PFAS, et cetera. Maar ook dan kunnen gemeenten volgens Marieke Schouten nog steeds een belangrijke bijdrage leveren aan de discussie over wet- en regelgeving.
Dat gebeurt via het Comité van de regio’s. Dit instituut heeft een adviserende rol richting de Europese Commissie en het Europees parlement. “We behartigen daar niet alleen de gemeentelijke belangen maar brengen ook onze kennis en praktijkervaring in. Vergeet niet dat circa 70% van alle Europese wetgeving uiteindelijk op gemeentelijk niveau concreet wordt uitgevoerd. In die zin is de input van gemeenten meer dan relevant.”
Vanzelfsprekend kan Schouten daarvoor terugvallen op haar ervaringen als wethouder in Nieuwegein. “Ik maak onderdeel uit van de Nederlandse vertegenwoordiging. Dus ik zit er niet namens de gemeente Nieuwegein. Maar de kennis die ik opdoe in Nieuwegein of door samen te werken met andere gemeenten in deze regio, helpt me wel enorm. Temeer omdat we hier als overheden, in verhouding tot andere landen, heel goed samenwerken met elkaar.”

Vervuiling terug naar nul
Schouten richt zich in Europees verband met name op de thema’s energie en klimaat. “Alleen daar ligt al een enorme opgave. Zeker omdat we met zovelen zijn. In het Comité van de regio’s zijn bijvoorbeeld alle regio’s van de Europese lidstaten vertegenwoordigd, wat betekent dat we met een groep van 326 mensen tot een eensluidend advies moeten komen. Het is een intensief en complex proces.”
Reden waarom Schouten ook in het Zero Pollution Stakeholders Platform zitting neemt. “Op zich is de doelstelling duidelijk: in 2050 willen we de vervuiling van bodem, lucht en water tot nul hebben gereduceerd. In het platform werken we samen om die doelstelling te realiseren en de mogelijke problemen die zich daarbij voordoen te adresseren.”
Het resulteerde uiteindelijk in het EU-actieplan ‘Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul’, dat in 2021 werd gepresenteerd en uiteindelijk door het Comité werd aangereikt aan de Europese Commissie. “Het schrijven van zo’n advies heeft me erg geholpen bij het doorgronden van de Europese bestuurlijke en ambtelijke omgeving. Het is me nu pas duidelijk hoe ongelofelijk veel kennis er in Brussel aanwezig is. Daar was ik soms zwaar van onder de indruk.”
In het algemeen heeft Schouten ervaren dat er veel deskundigheid is. “Ook bij de Europese onderzoeksinstituten is veel kennis en informatie aanwezig. En ze zijn bepaald vrijgevig in het delen ervan. Ook vanuit die optiek heeft het dus zin om erbij aangesloten te zijn en te blijven. Want er is veel te halen in Europa.”

Marieke Schouten in gesprek met EU-commissaris Virginijus Sinkevicius van milieu tijdens het Schone Lucht congres in Rotterdam.
Meer input gevraagd
Het draait dus zeker niet alleen om het verkrijgen van Europese subsidies. Schouten: “Ik begrijp dat dat het eerste is wat bij veel mensen opkomt als ze aan de Europese Unie denken. Maar het is natuurlijk veel meer dan dat.” Mede daarom zou Schouten baat hebben bij meer input vanuit de gemeentebestuurders in het Utrechtse. “We ontmoeten elkaar vaak en delen al best veel. Maar het gebeurt niet structureel en lang niet altijd op de thema’s waarvoor ik in Europa actief ben. Het kan altijd beter.”
Input is met name ook gewenst als het gaat om de verschillen tussen kleinere en grotere gemeenten in de discussie rond het thema milieu. “De Europese wet- en regelgeving op dat gebied vraagt best veel van de capaciteit van gemeenten, terwijl die toch al zoveel op hun bord hebben liggen. Daar moeten we goed rekening mee houden. Ik wil graag horen hoe dat in de gemeentelijke praktijk uitpakt.”
Schouten kan niet zo goed tegen de opmerking ‘dat het van Brussel moet’. “Want het is beleid dat mede door Nederland en dus door de Tweede Kamer is bepaald. Dat zijn de kaders waarbinnen Brussel opereert. Daar ligt de democratische legitimiteit van alle besluiten die op Europees niveau worden genomen. De duurzaamheidsdoelstelling voor 2050 zijn breed gedragen doelstellingen die iedereen kan omarmen. Want uiteindelijk leidt het tot een schonere, leefbare wereld.”
Tempo versus capaciteit
Twijfels over het tempo deelt Schouten dan weer wel. “Vertragen is niet aan de orde, maar we moeten, als er nieuwe wetgeving of nieuwe regels komen, wel heel goed bekijken hoe dat zich verhoudt tot andere, nationale wetgeving. Ook de vraag of er wel voldoende capaciteit beschikbaar is om het uit te voeren is een aandachtspunt. Op dat gebied is er altijd strijd gaande, ook bij mezelf, tussen wat je wilt dat er gebeurt en wat er feitelijk mogelijk is.”
Ook daar speelt het verschil tussen grote en kleine of middelgrote gemeenten in de lidstaten. “Bijvoorbeeld als het gaat over zuivering van afvalwater. Dan heb je andere maatregelen nodig in een hoog stedelijk, dichtbevolkt gebied dan in een landelijk gebied met weinig aansluitingen en een ander systeem. Met dat soort zaken heb je rekening te houden.”
De Utrechtse gedeputeerde Mirjam Sterk maakt net als Schouten deel uit van het Comité van de Regio’s. De wethouder ziet in dat verband kansen om in de toekomst gezamenlijk op te trekken en issues vanuit de provincie Utrecht samen met gemeenten te agenderen. “Dat zouden we nog wel wat beter kunnen doen. Bijvoorbeeld naar analogie van het manifest van de Utrechtse gemeenten een Europees manifest van de Utrechtse regio.”
Gemeenten doen ertoe
Schouten wilde op de Voorjaarsbijeenkomst vooral uitdragen dat, net zo goed als ‘Brussel’ er voor gemeenten toe doet, gemeenten er ook voor ‘Brussel’ toedoen. “Neem het wonen. Dat is voor gemeenten een uitermate belangrijk onderwerp, waar we het in Europees verband eigenlijk zelden over hebben. Terwijl het in sommige lidstaten zelfs een ernstiger probleem is dan bij ons. Maar ook de arbeidsmarkt is een hele belangrijke, met name in relatie tot arbeidsmigratie. Daar kan de input van gemeenten een belangrijke bijdrage leveren aan de discussie. Maak dus gebruik van de kanalen die er zijn en de mensen die jou vertegenwoordigen. Doe er je voordeel mee.”
Schouten stelt zich in dat opzicht open voor nader contact. Mede ook in het licht van de vele desinformatie en het nepnieuws dat over Europa de wereld in wordt gestuurd. Zeker ook in de aanloop naar de Europese verkiezingen. “Dat is inmiddels een vrije schokkende hoeveelheid. En we mogen niet onderschatten hoe subtiel daarmee wordt geprobeerd om de discussie op veel terreinen te beïnvloeden.”
Als er dus twijfel is over berichtgeving uit Brussel kan er altijd met Schouten contact opgenomen worden. “Eén op één informatie rechtstreeks uit de bron overdragen kan helpen om de zaken duidelijk te krijgen. Als ik daar vanuit mijn Europese rol een bijdrage aan kan leveren, is dat pure winst.”
door Webredactie | mei 24, 2024 | Interviews, VNG Utrecht Nieuws
Hoe kindvriendelijk een gemeente is, wordt vooral op lokaal niveau bepaald. Gemeenten spelen niet voor niets een belangrijke rol bij de uitvoering van het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties. Het besef over de eigen rol, verantwoordelijkheid en hoe je dat aanpakt, is echter lang niet overal in gemeenteland even goed doorgedrongen. Het Child Friendly Cities Initiative van UNICEF moet daar verandering in brengen.
Wethouder Hugo Prakke van de gemeente Baarn en programmamanager Esther Vreeburg bij UNICEF Nederland verzorgen op de Voorjaarsbijeenkomst van de VNG Utrecht een bijdrage over kindvriendelijke gemeenten en het gelijknamige initiatief van UNICEF. Het Child Friendly Cities Initiative is een internationaal programma dat in meer dan 40 landen en meer dan 3.000 gemeenten wereldwijd vorm krijgt. Sinds 2022 voert UNICEF Nederland het ook uit in Nederland.
Het initiatief biedt een laagdrempelig netwerk voor handvatten, methodieken en om ervaringen uit te wisselen over het kindvriendelijk maken van je gemeente. Daarnaast biedt UNICEF Nederland het CFCI-programma waarmee een gemeente de officiële erkenning kan krijgen als Child Friendly City.
“Niet om gemeenten op te zadelen met het zoveelste nieuwe takenpakket”, benadrukt Vreeburg, “maar vooral om het bewustzijn over het thema te vergroten en handvatten aan te reiken hoe je stappen kunt zetten. Dit gaat veel verder dan bijvoorbeeld jeugdzorg of onderwijs. Over de volle breedte van het werkterrein van gemeenten kan gewerkt worden aan de invulling van de kinderrechten en kindvriendelijkheid.”
Prakke, die ambassadeur is van het UNICEF-initiatief, beaamt dat. “Het is voor elke gemeente goed om eens vanuit het perspectief van een kind naar het beleid te kijken. Op vrijwel alle beleidsterreinen biedt dat extra inzicht en een verfrissende blik op de werkelijkheid. Of het nu over de inrichting van de openbare ruimte en verkeersveiligheid gaat of over participatie, duurzaamheid en innovatie.”

Hugo Prakke, wethouder van Baarn
Spiegel voorgehouden
In Baarn was het een enthousiaste vrijwilliger van UNICEF, die in 2021 de Dag van de Kinderrechten aangreep om gemeente-breed en aan de hand van uiteenlopende activiteiten aandacht te vragen voor de positie en rechten van kinderen en jongeren in Baarn.
Prakke: “In dat kader werd ook ons een spiegel voorgehouden. Wat doen we nu eigenlijk zelf hieraan in het gemeentelijk beleid? Zijn de kinderrechten over de volle breedte eigenlijk voldoende gewaarborgd? En hebben we daar in het apparaat, de gemeenteraad en als gemeentebestuur ook genoeg aandacht voor?”
En precies daarom draait het bij het programma van UNICEF. Het uitgangspunt is het VN-Kinderrechtenverdrag dat als kader dient voor de aanpak. Binnen het netwerk worden ervaringen uitgewisseld hoe je die kinderrechten lokaal handen en voeten geeft. Binnen het CFCI-programma volgt een stappenplan met het predicaat Child Friendly City als erkenning voor het doorlopen van dat proces, de inspanningen die zijn verricht en het behalen van de resultaten. “Maar je moet dat niet zien als een checklist waarvan je alles afgevinkt moet hebben om vervolgens het certificaat Kindvriendelijke Gemeente in ontvangst te kunnen nemen”, aldus Prakke. “Het dient vooral om het gesprek met en over kinderen op gang te brengen en de bewustwording te vergroten. Het gaat niet om dat predicaat, maar om houding en gedrag. Nemen we de blik van kinderen wel in voldoende mate mee in onze beleidsstukken en besluitvorming?”

Handige kapstok
Drie gemeenten zijn inmiddels begonnen met het CFCI-programma en kandidaat-Child Friendly City: Den Haag, Gooise Meren en Sint Eustatius. Zij scharen zich naast de duizenden gemeenten wereldwijd die werken aan kindvriendelijkheid. Zover is het in Baarn vooralsnog niet gekomen. Prakke: “Misschien dat we over een of twee jaar wel besluiten om op te gaan voor de erkenning. Maar dat is nog niet onze insteek op dit moment. Zoals gezegd zien wij onze deelname aan het netwerk nu vooral als een hele handige kapstok om met kindvriendelijkheid aan de slag te gaan, kennis uit te wisselen met andere gemeenten op dit vlaken te bezien of we bij de opstelling van onze Jeugdagenda wel alles in beeld hebben. In principe levert dit voor ons ambtelijk apparaat ook geen extra werk op. Want we zijn er al mee bezig.”
Ook bij UNICEF overheerst het realisme, aldus Vreeburg. “Natuurlijk zouden we graag zien dat alle gemeenten de erkenning van ‘Kindvriendelijk’ krijgen. Maar we doen het in stapjes. We zien dat veel gemeenten nog niet weten of ze wel kúnnen instappen. Dat heeft alles te maken met het huidige takenpakket van gemeenten en de omvang en stabiliteit van de ambtelijke organisatie. Soms ontbreekt gewoon de mankracht. Dan kan een eerste stap zijn om deel te gaan nemen aan het netwerk en op een vrijblijvende manier handvatten en voorbeelden aangereikt te krijgen. Maar de gemeenten die instappen bij het CFCI-programma zien dit als een mooie stok achter de deur: we hebben nu een periode van 3 tot 5 jaar waarin we heel concreet gaan toewerken naar concrete erkenning.”
Daarbij is volgens Vreeburg met name de integrale aanpak van belang. “Een gemeente kan pas echt kindvriendelijk worden als het niet allemaal wordt opgeknipt en verdeeld over verschillende eilandjes maar wanneer afdelingen samen gaan bekijken hoe het lokale beleid in al zijn facetten kindvriendelijk kan worden ingevuld. Die verbinding is heel belangrijk.”

Eshter Vreeburg, programmamanager UNICEF Nederland
Op de agenda
Voordeel is ook dat er niet bij nul hoeft te worden begonnen, vervolgt Vreeburg. “In de meeste gemeenten worden al wel degelijk stappen gezet.. Maar vaak blijft de invulling ervan wel beperkt tot een speeltuinproject hier of een kinderburgemeester daar. De opzet van dit initiatief voert veel breder en raakt ook heel veel beleidsterreinen. Maar dat is meteen ook het mooie ervan. Je hebt een soort groslijst van mogelijk acties, aan de hand waarvan je kan bepalen wat prioriteit moet krijgen. Met als resultaat een plan dat past bij wat je als gemeente al aan het doen bent en waarmee je een extra stap in de richting van kindvriendelijkheid kan zetten.”
Prakke: “Het mooie van deelname aan het Child Friendly Cities netwerk is ook dat het als een netwerk functioneert. Ik hoef hier in Baarn niet het wiel opnieuw uit te vinden, maar kan bij mijn collega’s te rade gaan. Hoe doen zij het? En wat kan ik daarvan meenemen? Dat delen van kennis en ervaring gebeurt door gemeenten nog veel te weinig. Dat zou ook mijn oproep zijn tijdens de Voorjaarsbijeenkomst van de VNG Utrecht. Zoek elkaar op en deel de goede en slechte ervaringen met elkaar.”
Vreeburg: “Inmiddels maken al ruim 100 gemeenten onderdeel uit van het netwerk. Daarnaast nemen ook allerlei lokale organisaties deel, zoals onderwijsinstellingen, onderzoeksbureaus en kennisinstituten. Er valt dus echt wel wat kennis en ervaring op te halen.”

Participatie
Dat geldt overigens niet in de laatste plaats voor de kinderen zelf. Ook zij vormen een waardevolle bron van informatie. Vreeburg: “Ik hoop en verwacht in de eerste plaats dat jongeren in gemeenten die aan ons programma meedoen zullen merken dat er echt iets verbetert. Maar dat stelt gemeenten dus wel voor een uitdaging. Zij moeten ervoor zorgen dat wat zij aan beleid ontwikkelen ook echt aansluit bij de behoeften die kinderen hebben.”
Om dat goed in beeld te krijgen is de input en betrokkenheid van de kinderen zelf van cruciaal belang. “We hebben daar vorig jaar een bijeenkomst over gehouden”, aldus Vreeburg. “Daar bleek wel hoe belangrijk het is om concreet in gesprek te gaan met kinderen en jongeren om te achterhalen wat zij nodig hebben.”
Dat hoeft heus niet altijd groots en meeslepend te zijn, meent wethouder Prakke. “Hier in Baarn betrof het bijvoorbeeld de vernieuwing van een skatebaan, het plaatsen van een verkeerslicht bij de toegang tot een hockeyveld en cadeautjes tijdens Sinterklaas voor kinderen van ouders in de bijstand. In onze ogen gaat het hier misschien om hele kleine zaken, maar die kunnen juist voor kinderen heel belangrijk en zeer relevant zijn.”
Meer informatie:
door Webredactie | jan 9, 2024 | Interviews, VNG Utrecht Nieuws
‘Verbinden is een heel belangrijk werkwoord geworden’
Eind deze week neemt Koos Janssen afscheid als burgemeester van de gemeente Zeist. Daarmee komt een einde aan een indrukwekkende bestuurlijke loopbaan op lokaal niveau, die Janssen bijna 40 jaar geleden begon vanuit een groot verlangen om ‘iedereen mee te laten doen’. “Het openbaar bestuur is een fijn werkterrein. Met name omdat je voor een ander van betekenis kan zijn.”
Eigenlijk is hij altijd wel maatschappelijk actief geweest, erkent Janssen. “Dat is mij van huis uit met de paplepel ingegoten.” En dus begeleidde hij bijvoorbeeld sportkampen tijdens zijn middelbare schooltijd en richtte hij in de marge van zijn studie economie aan de Erasmus Universiteit de Rotterdamse afdeling van het CDJA op. “Er heeft continu een soort maatschappelijke drive in mij gezeten. Ook toen ik als econoom werkzaam was bij het ministerie van Economische Zaken en De Nederlandsche Bank.”
Zo bezien is het niet meer dan logisch dat hij uiteindelijk in het openbaar bestuur belandde. Dat was in 1986, toen Janssen aantrad als wethouder in Woerden. “Het publieke domein is een fijn werkterrein. Waarom? Met name omdat je van betekenis kunt zijn voor een ander. Dat klinkt heel braaf, maar het geeft mij wel degelijk een dankbaar en blij gevoel dat ik werk kan doen dat voor mensen betekenisvol is. Maar het is ook aangenaam omdat in een open omgeving al je talenten worden aangesproken. Eenmaal actief in het publieke domein leer je kijken naar de grote en de kleine dingen. Je leert luisteren, je leert spreken, je leert timing, je leert denken, je leert organiseren. Je wordt als mens eigenlijk aangewakkerd. Tenminste, als je ervoor openstaat.”
Recht doen aan mensen
Janssen stond in 1986 eerst als kandidaat-raadslid op de tiende plek van de lijst voor het CDA in Woerden. Het CDA haalde bij de verkiezingen negen zetels en dus viel Janssen net buiten de boot. Tot het moment dat de wethouder financiën opstapte en Janssen werd benaderd om hem op te volgen. “Dat vond ik eervol. Dus heb ik aan de Nederlandsche Bank gevraagd of ik buitengewoon verlof kon krijgen voor het wethouderschap en toen dat werd verleend heb ik ‘ja’ gezegd.”
Zeven jaar later, in 1993, ging Janssen voor het burgemeesterschap van Bunnik. Herman van Zwieten, toenmalig burgemeester van Woerden en Anton Houtsma, burgemeester van Wijk bij Duurstede, blijken daar voor een belangrijk deel debet aan te zijn. “Ik voelde altijd al een groot verlangen in mij om recht te doen aan mensen, ongeacht wie of wat zij zijn. Houtsma en Van Zwieten hebben die ambitie nog verder aangewakkerd. Ik vind dit echt heel belangrijk: iedereen moet bereikt worden, want iedereen doet er toe. Met name de mensen die een steuntje extra in de rug nodig hebben. Want ook zij moeten zich bij de samenleving aangesloten blijven voelen. Als burgemeester heb je veel meer mogelijkheden om de eigenheid van mensen te waarderen en daar recht aan te doen.”

Beeld uit de tentoonstelling ‘Burgemeesters in beeld’, deze maand nog te zien in het gemeentehuis van Zeist.
Verknocht aan lokaal bestuur
In 2000 stapte Janssen over naar het burgemeesterschap van Soest, om vervolgens zes jaar later aan te treden als burgemeester van Zeist, waar hij tot op de dag van vandaag is aangebleven. Altijd in het Utrechtse dus.
“Utrecht is gewoon een heel fijn woon- en werkgebied. Deze provincie is mooi in al zijn veelzijdigheid, ook door het spanningsveld tussen ecologie en economie . En ik ben wel verknocht aan het lokaal bestuur vanwege de directe band met inwoners en ondernemers. De landelijke politiek heeft me eigenlijk nooit zo aangetrokken. Ik streef ernaar om me vrij en onafhankelijk te voelen en in staat te zijn eigen keuzes te maken. Dat autonome in mij heeft me behoed om te verdwalen in politieke mechanismen op landelijk of regionaal niveau.”
Hoe hij het 18 jaar in Zeist heeft volgehouden? “Wij passen gewoon heel goed bij elkaar. Dat heeft denk ik ook wel te maken met het feit dat Zeist heel veelzijdig is. Het recht doen aan die pluriformiteit van de lokale samenleving heeft me eindeloos bezig gehouden, waardoor ik zelf ook helemaal niet het idee heb dat ik hier al zo’n lange tijd werk.”
De Roos van Koos
In Zeist zijn ze dat de ‘Roos van Koos’ gaan noemen. Een metafoor voor de positie van elk individu in de samenleving en de relaties die hij privé en professioneel onderhoudt met zijn omgeving. “In het hart van de roos sta jijzelf; de bloembladen staan symbool voor alle werk- en leefvelden waar je mee te maken hebt en de mensen die je steunen of waarmee je in contact staat. De aarde waarin die roos staat zijn je normen en waarden, hoe je geworteld bent en gevoed wordt. Voor mij staat aan de basis vooral het streven naar rechtvaardigheid, het recht willen doen aan mensen die ik op al die werkvelden tegenkom.”
Janssen denkt daar vaak over na. “Een belangrijke opgave voor mij als burgemeester is dat ik in principe beschikbaar wil zijn voor iedereen. Je bent er voor iedereen en tegelijkertijd ben je van niemand onafhankelijk. Soms moet ik ook een antwoord geven op een vraag, waar mensen vervolgens heel erg ontevreden over zijn. De kunst is dan om het zo te doen dat ze er toch mee uit de voeten kunnen.”
Illustratief voor zijn bestuursstijl is de benadering van een inwoner van Zeist die vanaf de publieke tribune de raadsvergadering verstoorde. “Ik heb de vergadering geschorst, de ambtsketen afgedaan en ben op de man afgestapt en heb gevraagd wat hem dwars zat. Vervolgens heb ik hem duidelijk gemaakt dat ik daar best een keer over wil praten, maar niet tijdens een raadsvergadering. Want dat is het democratisch hoogtepunt van de gemeenschap en dat mag niet ontwricht raken. Daar was hij het wel mee eens. Waarna de vergadering vervolgd kon worden. Daar heb ik ook in moeten groeien. Maar de combinatie van ervaring en nieuwsgierigheid maakt dat ik het kan. Dat is wel fijn.”
Weerbaar bestuur
Dat Janssen zich nog altijd vrij voelt om op mensen af te stappen laat onverlet dat de veiligheid in het openbaar bestuur een steeds dwingender thema begint te worden. “Ons inzetten voor een weerbaar bestuur is belangrijk. Dat is een antwoord op agressie, geweld, onbehoorlijk gedrag en bedreiging. Onveiligheid is een lelijk kantje van het openbaar bestuur. Maar het is altijd al sluipend aanwezig geweest. Toen mijn schoonvader burgemeester was, zo’n 40, 45 jaar geleden, vlogen de stenen ook door de ramen en werden er dreigbrieven gestuurd. Dus dat schoppen tegen gezag is wel iets van alle tijden. Wat niet wegneemt dat het verkeerd gedrag is. Want zoals mijn schoonvader destijds met zijn gezin de zenuwen had, zo kan ik die ook krijgen en heb ik ze ook wel eens gehad. Het is intenser geworden. En de intensiteit van de interactie met de samenleving komt soms je persoonlijke leefruimte binnen. Dat is best vervelend en niet acceptabel.”
Het onderstreept de noodzaak voor elke bestuurder om zelf, maar ook met elkaar na te denken over de weerbaarheid van het openbaar bestuur. “Praat erover met elkaar. Bepaal samen de norm: wat vinden we wel aanvaardbaar en wat niet? Ga ook na waardoor onaanvaardbaar gedrag ontstaat en hoe we dat bij de bron kunnen aanpakken. Stel in ieder geval een duidelijke grens. Soms zijn mensen gewoon ongeleide projectielen en dan is de strenge hand van justitie het enige juiste antwoord. Maar repressie kan nooit de enige reactie zijn, dus als er iets gebeurt moet dat je wel te denken blijven geven.”
Het is de reden waarom de gemeente Zeist het in juni 2023 gelanceerde Manifest Weerbaar Bestuur heeft omarmd. Janssen: “En ik hoop oprecht dat alle gemeenten in Utrecht en ook de waterschappen en de provincie dat ook zullen doen. Zodat we als één overheid een duidelijke lijn kunnen trekken. Want als het allemaal te kwetsbaar wordt, is er straks niemand meer te vinden voor de publieke zaak.”
Volop in ontwikkeling
Koos Janssen is er echter de man niet naar om daarover al te lang te somberen. “Want het is toch ook een hele fijne tijd om als bestuurder te mogen fungeren. De samenleving is volop in ontwikkeling en wij als bestuurders ontwikkelen daarin mee.”
De maatschappij is bijvoorbeeld meer individualistisch en minder hiërarchisch geworden en ook persoonlijker en informeler. De informatievoorziening is enorm verbeterd en tegelijkertijd nam daardoor het gevaar van nepnieuws fors toe. En als gevolg van de al eerdere gesignaleerde toegenomen pluriformiteit van de samenleving zijn mondiale conflicten nu ook op lokaal niveau voelbaar.
Janssen: “Zeist is de wereld in het klein: 160 nationaliteiten, 30 geloofsstromingen. Circa 25 procent van de inwoners heeft andere wortels dan de Nederlandse. Dus als er in de buitenwereld iets gebeurt, is dat hier voelbaar. En daar moeten we iets mee. Dan kiezen we geen partij, dan vinden we niet iets. Maar dan verbinden we. We gaan het gesprek aan.”
Het vereist van bestuurders dat zij zich open op moeten stellen. Janssen: “Voor mij als burgemeester is verbinden echt een heel belangrijk werkwoord geworden. Op persoonlijk, lokaal, provinciaal, nationaal en zelfs internationaal niveau vraagt deze tijd om intensievere contacten. Dat proberen we in Zeist ook te doen. We proberen altijd het gesprek aan te gaan over de bijdrage die iedereen kan leveren aan de kwaliteit van het samenleven in Zeist. Ontmoetingen organiseren en gesprekken voeren over perspectieven, hoop en verwachtingen. Dat vind ik heel fijn in dit werk. In die zin is het werken als burgemeester de laatste jaren steeds verrijkender geworden.”

Verbinding zoeken
Verbinden is ook het devies in de relatie met collega-burgemeesters. Janssen hecht daar veel waarde aan. “Hoe geef je elkaar de inspiratie om het goede te doen in de eigen lokale omstandigheid? Er is behoorlijk wat vakmanschap nodig om het werk goed te doen en daar kan een goed gesprek onderling bij helpen. Je moet als burgemeester vooral niet teveel denken dat jij de enige bent die iets kan. Soms zijn de vragen in ons werk te groot om alleen het antwoord te vinden. Ga in zo’n geval samen op zoek. Met je collega’s, met het college, met de ambtelijke organisatie, met inwoners. Samen zoeken naar het goede antwoord is beter dan zelf het verkeerde antwoord geven.”
Mede daarom is de rol van de VNG Utrecht, waarvan hij oud-voorzitter en erelid is, niet te onderschatten. “Het verbreden van inzicht, het verstrekken van informatie, maar zeker ook het faciliteren van ontmoeting. Die rol van de VNG Utrecht wordt in de toekomst alleen maar belangrijker. Een bestuurder is namelijk nooit uitgeleerd. Het is denken, doen, leren. Denken, doen en leren. Frappez toujours!”
Zin in de ‘nieuwe tijd’
Uit niets blijkt dat Janssen al genoeg heeft van het burgemeesterschap. Toch was begin 2023 voor hem de tijd rijp om zijn vertrek aan te kondigen. “Ik wist dat mijn derde periode in januari 2024 zou aflopen. Nu ben ik 68 jaar. Ik vind het moment van iets beëindigen altijd moeilijk. Ik moet er toch een keer aan geloven. En dan vind ik dit eigenlijk wel een heel mooi tijdstip. En ik heb er alle vertrouwen in dat Zeist en de nieuwe burgemeester ook weer een goed stel gaan worden.”
Janssen heeft al ideeën wat hij in zijn ‘nieuwe tijd’ gaat doen als hij de ambtsketen definitief heeft afgedaan. “Afgelopen jaar ben ik cello gaan spelen en dat wil ik eigenlijk wel blijven doen. Altijd het nieuwe blijven verkennen, vind ik. Wandelen in de natuur gaan we ook vaker doen. Tijd voor gezin en vrienden, een heerlijk perspectief. En Ik zou graag op de een of andere manier verbonden raken met een hogeschool of universiteit om college te geven.” En bestuurlijk actief? “Wellicht. Maar eerst een tijdje de leegte ervaren.”
Natuurlijk zal het wennen zijn. Dat kan niet anders, want daar is het burgermeesterschap me te waardevol voor geweest. Het is heel fijn werk, waarin ik steeds meer mezelf heb kunnen zijn en wat mijzelf als persoon ook heel erg heeft beïnvloed. Maar het vertrek is onvermijdelijk. Ik ga blijmoedig die nieuwe tijd tegemoet.”
door Webredactie | mei 21, 2021 | Interviews
Het volk vertegenwoordigen en het volk laten meepraten. Dat zijn volgens dijkgraaf Jeroen Haan van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de twee benen onder ons democratisch bestel. “En net als een topatleet zul je beide benen moeten trainen om in topvorm te blijven en de waardering van het publiek te krijgen.”
Dijkgraaf Jeroen Haan is er duidelijk over: gemeenten zijn net als de provincie een buitengewoon belangrijke gesprekspartner voor zijn waterschap. “Veel van de opgaven waar wij als waterschap voor staan hebben direct betrekking op de leef-, woon- en werkomgeving van inwoners en bedrijven. Op dat niveau fungeren met name de gemeenten als eerste aanspreekpunt. Zij zijn dus uitermate belangrijk voor het welslagen van onze projecten.”
Die projecten hebben met name betrekking op de ruimtelijke inpassing van water. “Water stelt ons in toenemende mate voor problemen: piekbuien en wateroverlast, maar ook langdurige droogte en bodemdaling. De klimaatverandering versterkt die problemen alleen maar. Het gaat nu dus vooral om slimme keuzes maken. Waar krijgt water een plek, waar krijgen wonen en werken een plek en hoe maken we de beste combinaties? Het waterschap zou daarvoor standaard aan tafel moeten zitten bij vraagstukken over ruimtelijke ordening.”
Het gesprek daarover wordt met name gevoerd aan de hand van concrete projecten. “In iedere gemeente hebben we te maken met specifieke opgaven. Woerden bijvoorbeeld ligt in het veenweidegebied en kampt met de gevolgen van bodemdaling. De Bilt op haar beurt heeft te maken met wateroverlast, op het moment dat op de Utrechtse Heuvelrug veel water valt. De stad Utrecht worstelt met hittestress. Met die gemeente praten we bijvoorbeeld over het zo klimaatrobuust invullen van de ontwikkeling van de Merwedekanaalzone. Maar ook over de toekomst van polder Rijnenburg.”

Dijkgraaf Jeroen Haan
© Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Samen een agenda opstellen
Met elke gemeente probeert De Stichtse Rijnlanden tot de beste aanpak of oplossing te komen. “We proberen in gesprek met elke gemeente tot een zo concreet mogelijke agenda te komen. Wat hebben we met elkaar?”
Als de opgave over de grenzen van de individuele gemeenten heen gaat, zoals bijvoorbeeld het geval is bij het ruimtelijk economisch programma van de U16-gemeenten, wordt de samenwerking gezocht. Haan: “Gemeenten zijn zich er sterk van bewust dat zij niet alles binnen de eigen grenzen kunnen oplossen. Ik zie dat ze problemen steeds meer samen oppakken en dat de samenwerking intensiveert, ook met de vier waterschappen die in deze provincie actief zijn. In het algemeen zie ik dat water en landschap steeds scherper als een soort ruimtelijke onderlegger voor stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Ook als dat beperkingen met zich meebrengt. Dat verdient alleen maar lof.”
Niet in de laatste plaats omdat gemeenten toch al veel op hun bordje hebben liggen. “Ik ben de eerste om te onderkennen dat de problemen in het sociaal domein veel aandacht, tijd en geld van gemeenten opeisen. Maar ook water is een serieus probleem aan het worden. Als je nu geen aandacht schenkt aan thema’s zoals klimaatadaptatie en waterrobuustheid, dan komt dat over een paar jaar als een boemerang terug. Zoals een wethouder het zei: we zijn nu toch al de ruimte aan het herinrichten. Dan zou het echt een foute keuze zijn om het niet meteen goed toe doen. Gelukkig is dat inzicht bij veel gemeenten wel aanwezig.”
Verdelingsvraagstukken
De waardering die dijkgraaf Haan heeft voor de gemeenten wordt zeker niet door iedereen gedeeld. Dat tijdens het Voorjaarscongres van de VNG Utrecht de herwaardering van de publieke sector centraal staat is volgens hem dan ook zeer terecht.
“De publieke sector wordt absoluut ondergewaardeerd op dit moment. Overigens maak ik daarbij wel een onderscheid tussen rijk en regio. De polarisering van politiek en bestuur is in Den Haag echt anders dan op lokaal en provinciaal niveau. Tegelijkertijd zijn we wel degelijk één overheid. En zo bezien hebben we best nog wel wat te doen. Als regionale overheden hebben we een rol om dat weglekkende vertrouwen te stuiten en juist vertrouwen te wekken door te laten zien dat we een betrouwbare overheid zijn.”
Dat is soms best ingewikkeld, erkent hij. “Want waar mensen met name behoefte aan hebben is duidelijkheid. En die is niet altijd te geven omdat je de informatie nog niet hebt of soms heb je ook een vervelende boodschap. Iemand zei eens: de overheid is ervoor om gedoe op te lossen. Het gaat bijna altijd om verdelingsvraagstukken.”
Dat geldt zeker ook voor de thema’s waar het waterschap verantwoordelijk voor is. “Ruimte kun je namelijk maar een keer uitgeven. Als je vanwege de klimaatverandering wilt komen tot een andere ruimtelijke verhouding tussen water, natuur, landbouw en wonen ontkom je er niet aan dat sommige mensen zich door het resultaat van die afweging de verliezer zullen voelen.”
Kwaliteit van het samenspel
Daarom is het volgens Haan ook zo belangrijk dat de overheid laat zien hoe zij tot een bepaalde afweging komt. “Enerzijds moeten we heel goed luisteren naar alle belangen die spelen en die ook een stem geven in het proces. Anderzijds moeten we laten zien hoe de afweging tussen al die belangen vervolgens gemaakt wordt. Ook als die heel ingewikkeld is.”
Haan is ervan overtuigd dat de waardering voor de publieke sector staat of valt met de kwaliteit van het samenspel van de representatieve en de participatieve democratie. “Het volk vertegenwoordigen en het volk laten meepraten: dat zijn de twee benen onder ons democratisch bestel. Net als een topatleet zullen we beide benen moeten trainen, niet alleen om in topvorm te blijven maar ook om op de waardering van het publiek te kunnen blijven rekenen.”
Dat betekent dus vooral ook: goed blijven luisteren en veel meer uitleggen. “Dat brengt met zich mee dat je als politicus of bestuurder ook achter een besluit moet gaan staan als dat niet de door jou gewenste uitkomst is. Als volksvertegenwoordiger kun je best aangeven dat je het ergens niet mee eens bent, maar je kunt ook aangeven dat zo’n besluit is genomen als onderdeel van een goed en democratisch proces. Dat gebeurt nog te weinig.”
Haan merkt dat zelf in de discussie met boeren en bewoners over de versterking van de Lekdijk. “Zij willen graag zekerheid. Waar ben ik op de lange termijn aan toe? Wij als waterschap moeten bij de versterking van de dijk zo goed mogelijk alle verschillende belangen afwegen. Daardoor is die zekerheid niet altijd al te geven. Wel proberen we zo transparant mogelijk te zijn, ook als de koers verandert. En natuurlijk proberen we elkaar toch te vinden, ook al liggen de belangen ver uit elkaar. Hoe moeilijk dat soms ook is.”
Groot denken, klein doen
Ondanks de toegenomen polarisatie is Haan ervan overtuigd dat het op termijn wel degelijk mogelijk is om tot een herwaardering van de publieke sector te komen. “Herman Tjeenk Willink heeft een keer een boekje geschreven, waarin hij stelde: we moeten groter denken en kleiner
doen. Dat is de manier om tot een herwaardering van ons werk te komen. Geen grote visionaire verhalen afsteken, maar gewoon laten zien wat je doet of gaat doen.”

“We moeten mensen echt een stem geven.”
© Marcos Luiz / Unsplash
Ook moet er meer werk worden gemaakt van participatie. “We moeten mensen echt een stem geven en dat wat zij inbrengen ook laten terugkomen in al die plannen die we maken. En dat begint echt heel klein: dat gemeente die het signaal krijgt dat er ergens een stoeptegel scheef ligt, erin slaagt om die tegel binnen een paar dagen weer recht te leggen. Dan laat je zien dat je een betrouwbare overheid bent.”
Daarnaast moeten bestuurders vooral ook weerwoord geven. “Als de populisten aan het klagen zijn over wat er allemaal wel niet fout gaat en dat wordt vervolgens door niemand weersproken, dan ontstaat al snel de gedachte bij de zwijgende meerderheid dat het wel zal kloppen. Je moet dus zeker ook de redelijkheid een stem geven en laten zien dat ook heel veel wél goed gaat. Bijna als vanzelfsprekend.”
Corona is wat betreft een opsteker, denkt de dijkgraaf. “Ik heb er echt bewondering voor hoe met name ook de burgemeesters daarmee om zijn gegaan. Zij zijn met hart en ziel voor de lokale samenleving gaan staan. Door enerzijds een strakke naleving van de regels af te dwingen en anderzijds alle begrip te tonen en ook in actie te komen voor burgers en ondernemers die in de knel kwamen. Het geeft eigenlijk perfect aan hoe de publieke sector acteert. En de samenleving blijkt dat wel degelijk te kunnen waarderen.”
door Webredactie | mei 17, 2021 | Interviews
Lokale journalistiek is belangrijk voor de lokale democratie. Maar juist op dat lokale niveau is de journalistieke kwaliteit vaak ver te zoeken. Daar gaat RTV Utrecht in samenwerking met een aantal Utrechtse gemeenten verandering in brengen. Wim Kramer, manager nieuws van RTV Utrecht: “Het liefst zou ik dit concept over de hele provincie willen uitrollen.”
RTV Utrecht zet zich al langer in voor een versterking van de lokale journalistiek, vertelt Kramer. In Amersfoort gebeurt dat in samenwerking met de BDU, uitgever van huis-aan-huis bladen, de Stadsbibliotheek en Stadsbron, een online onderzoekscollectief. “Met hen organiseren we podcasts, discussiebijeenkomsten, townhall meetings et cetera. Op enig moment raakten we in gesprek met de gemeente Amersfoort over de concessie voor de lokale omroep, die eind dit jaar wordt vernieuwd. De gemeente vroeg zich af of wij daar niet iets mee zouden willen doen. Daaruit is het idee ontstaan van een lokaal nieuwsplatform.”
Het doel is om, met eigen geld en mede ondersteund met subsidie van Leusden en Amersfoort, te investeren in een puur journalistiek netwerk: Nieuwsplein 33. Een vijftal journalisten treedt daarvan in dienst en gaat, onder bescherming van een redactiestatuut, op lokaal niveau nieuws vergaren over uiteenlopende onderwerpen, waaronder politiek en bestuur. De berichten die zij produceren worden vervolgens via Nieuwsplein 33 verspreid en kunnen ook naar de aangesloten media worden uitgezet.
Pilots met gemeenten en provincie
De concessie is ondertussen ingediend en werd positief ontvangen. “Ook vanuit Den Haag en Hilversum”, voegt Kramer daaraan toe. “Inmiddels zijn we hierover ook in gesprek met de provincie Utrecht, om te bezien of er mogelijkheden zijn om het concept verder over de provincie en in andere gemeenten uit te rollen.
In de provincie lopen op dit moment al twee pilots, waarbij de regionale omroep samenwerkt met lokale omroepen. Kramer: “Met financiële ondersteuning van het ministerie plaatsen wij ervaren, professionele journalisten bij lokale omroepen. Dat gebeurt in Veenendaal, Woerden, Vijfheerenlanden, De Ronde Venen, Nieuwegein, Stichtse Vecht en Utrechtse Heuvelrug. Sinds begin van deze maand zijn daar acht journalisten aan de slag gegaan. De ene pilot betreft puur een samenwerking tussen regionale en lokale omroepen. Bij de tweede pilot is ook de NOS betrokken.”
Volgens Kramer komen de initiatieven ter versterking van de lokale journalistiek geen moment te vroeg. “Lokale omroepen werken veelal samen met een heel netwerk van vrijwilligers en richten zich vooral op muziek, entertainment en lichte kost qua journalistiek. Wat ontbreekt is de controle op de gemeenteraad en het gemeentebestuur, het duiden van belangrijke gemeentelijke kwesties en in het algemeen journalistiek verantwoorde verhalen maken. Ik verwijt dat de lokale omroepen overigens absoluut niet. De budgetten die zij beschikbaar hebben zijn daar veel te klein voor. Maar dat is dus precies de reden dat we het nu anders willen gaan doen.”
‘Lokale journalistiek houdt gemeentebestuur scherp’
Het belang is evident, vindt hij. “Lokale journalistiek is belangrijk voor het functioneren en de kwaliteit van de lokale democratie. Uit oogpunt van controle en relevantie maar ook vanuit het belang om inwoners te informeren over wat er in hun directe omgeving gebeurt. Lokale journalisten houden lokale politici en bestuurders scherp. En wanneer er meer aandacht komt voor lokale issues, kan een gemeente daar alleen maar blij van worden. Zelfs als journalisten fungeren als de luis in de pels. Want dat is alleen maar gezond.”
Op 28 mei houdt de VNG Utrecht haar Voorjaarscongres over de herwaardering van de publieke sector. Volgens Kramer is het werk van lokale journalisten uitermate belangrijk om dit voor elkaar te krijgen. “Gemeentebesturen, gemeenteraden, inwoners van gemeenten: allemaal zijn ze gebaat bij goede informatie van professionele journalisten, die onafhankelijk kunnen melden en kunnen duiden wat er in gemeenten gebeurt. Goede informatie maak dat mensen betrokken raken bij wat gemeenten doen. En hoe meer zij betrokken raken, des te meer waardering er zal ontstaan over wat gemeenten aan het doen zijn.”
Bestel niet meer van deze tijd
Het initiatief van RTV Utrecht, BDU, de Stadsbibliotheek en Stadsbron komt dan ook precies op het goede moment, denkt Kramer. “De Raad voor Cultuur en de Raad voor het Openbaar bestuur hebben eind 2020 een advies gepubliceerd, waarin zij beiden het belang van lokale journalistiek onderstrepen. Tegelijkertijd geven ze aan dat de financiering van dat bestel niet meer van deze tijd is. Gemeenten zullen op een andere manier hun lokale omroep moeten financieren. Waarbij zelfs nog de discussie gevoerd kan worden: kan de financiering van de lokale omroepen niet terug naar het rijk? Ik weet: we hebben het zelf over ons afgeroepen door in het verleden te bezuinigen op de lokale omroepen. Maar dat moet dus anders. En steeds meer collega’s van me komen tot hetzelfde besef.”
Wat Kramer betreft stopt het dus ook niet bij de gemeenten die nu bij dit initiatief betrokken zijn. “Het liefst zou ik dit concept over de hele provincie willen uitrollen. De verschillende concessies lopen niet overal synchroon, maar ik hoop dat we in de toekomst nog veel meer gemeenten op deze manier kunnen bedienen met lokale journalistiek. Wij zijn er in ieder geval erg enthousiast over.”
De concessie wordt dit najaar verleend.
door Webredactie | feb 18, 2021 | Interviews
Zwak en kwetsbaar, dat is het beeld van ouderen ten tijde van de coronacrisis. Maar dat is bepaald geen juiste weergave van de werkelijkheid, vindt het Netwerk Utrecht Zorg voor Ouderen (NUZO). Er zijn immers ook veel krachtige en vitale ouderen, die met hele andere problemen worstelen. “Zorg daarom altijd voor maatwerk, ook of misschien wel juist in crisistijd.”
Het is een van de vele lessen over ouderenzorg die zijn geleerd in coronatijd, vertelt gezondheidswetenschapper Meta de Graaff. Zij is sinds 2008 coördinator van het Netwerk Utrecht Zorg voor Ouderen (NUZO), een regionaal ouderennetwerk, dat opereert op het snijvlak van zorg, welzijn en wonen. Het NUZO richt zich op “het stimuleren en bevorderen van ouderenvriendelijke ontwikkelingen gericht op de eigen vraag en eigen regie van kwetsbare ouderen en hun mantelzorgers en de vitaal ouder wordende ouderen en hun netwerk in gemeenten en wijken in de brede Utrechtse regio”. De VNG Utrecht is een van de partners in het netwerk.
Samen met Mieke Klootwijk, lid van de ouderendelegatie van het NUZO en de NUZO Raad en Martijn Beek, wethouder volksgezondheid in Veenendaal en vertegenwoordiger van de VNG Utrecht in de NUZO Raad sprak Meta de Graaff met vngutrecht.nl over de taaie leerstof van COVID-19.
Bij de eerste coronagolf kon namelijk meteen al het nodige lesmateriaal worden verzameld. In het voorjaar van 2020 was immers ook direct sprake van het zwartste scenario op de IC’s. En ook het aantal sterfgevallen liep snel op, met name onder ouderen. Reden voor de ouderendelegatie van het NUZO om onder het motto: ‘Wat kan en mag ik vragen’ bij ouderen onder de aandacht te brengen dat zij zich beter zouden moeten voorbereiden op hun laatste levensfase.
De Graaff: “Tijdens een lockdown blijkt eigenlijk iedereen versneld bezig te zijn met de vraag hoe het is als je ouder wordt, de contacten minder worden en je het leven anders moet gaan aanpakken. Als oudere kun je wel vinden dat je alles kunt opeisen, maar wil je dat ook? Of eigenlijk: moet je dat wel willen?”

De ouderendelegatie van het NUZO, met links Mieke Klootwijk.
Ouderen in isolement
De actie, gehouden in april 2020, kwam op een moment dat ouderen in toenemende mate in een isolement terecht kwamen. Dat gold niet alleen voor ouderen in de verzorgingshuizen, die opeens geen bezoek meer van hun naasten konden ontvangen. Maar zeker ook voor ouderen thuis, van wie bijvoorbeeld de dagbesteding, de koffie-ochtend of het bankje in de stad werd afgenomen. Op allerlei manieren werden zij beperkt in de mogelijkheden om anderen in hun netwerk te ontmoeten. “En ondertussen werden ze ook nog eens gebeld door de huisarts, met indringende vragen over wel of reanimeren en dergelijke. Wat weer tot de nodige boosheid aanleiding gaf.”
Er viel kortom wel wat te zeggen over de negatieve effecten van de coronamaatregelen op het oudere deel van de bevolking en hoe die te minimaliseren zijn. De Graaff: “Deze zomer zijn alle lessen opgehaald bij de partners in het netwerk en in een document verzameld: ‘Geleerde lessen NUZO ouderen en partners in coronatijd’. Op die manier wilden we beter voorbereid zijn op een eventuele tweede golf.”
Ondertussen zit Nederland alweer in golf nummer drie en heeft het NUZO de lessen inmiddels ook in een flyer opgenomen. Het doel: de opgedane kennis zo breed mogelijk te delen. “Het is onverminderd actueel. En de lessen zijn ook toepasbaar als deze coronacrisis weer voorbij is.”
Kijk naar de vraag achter de vraag
In totaal zijn er zeven thema’s geïdentificeerd waar aandacht voor moet komen. Maatwerk staat daarin met stip op één. Mieke Klootwijk: “Maatwerk is noodzakelijk. Want wat of wie is de oudere? Onder invloed van COVID-19 ben je geneigd alleen te kijken naar de meest kwetsbare ouderen. Daarom kwam de focus ook te liggen op de verpleeghuizen. Maar het gaat juist in den brede om de kwaliteit van leven voor ouderen, waar je naar kan en moet kijken. Dat gaat verder dan alleen medische zorg, maar raakt zeker ook het welzijn van ouderen. Hoe ga je om met het gebrek aan sociaal contact en de dreigende vereenzaming? Hoe bereid je je voor op de laatste fase van je leven, de gezondheidsproblemen die daarbij komen kijken en het naderende levenseinde? Lastige kwesties, die veel verder gaan dan het medisch handelen. Kijk dus vooral ook naar de vraag achter de vraag, is ons advies. Dat moet elke hulpverlener zich aanleren.”
De Graaff: “Vergeet niet dat 97 procent van de ouderen boven de 70 jaar tot op hoge leeftijd thuis verblijft, inclusief alle problemen die zich bij het ouder worden kunnen voordoen. Of het nu dementie is, lichamelijke aandoeningen of gewoon het omgaan met verminderde fysieke krachten. Daar moet oog voor zijn. En de gemeente heeft daar een belangrijke rol in. Dat komt ook in de geleerde lessen naar boven.”
Aandacht is minstens zo belangrijk
Bijvoorbeeld als het gaat om de woon- en leefomgeving. Omdat ouderen in coronatijd aan huis gekluisterd zijn, is de kwaliteit van die woning en de voorzieningen daaromheen nog belangrijker dan in het verleden al het geval was.
Volgens Martijn Beek hebben gemeenten daar ook zeker oog voor. “Ouderenhuisvesting staat hoog op de agenda. Waar en vooral ook wat gaan we bouwen voor ouderen. En hoe zorgen we dat in de prestatieafspraken met woningcorporaties ook levensbestendigheid wordt meegenomen? Daar wordt echt wel op voorgesorteerd. Mijn zorg is dus ook niet of er aandacht voor is, maar veel meer of we niet te ver doorschieten in het streven ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Want daar zijn ook risico’s aan verbonden. Zoals Mieke al aangaf: juist in coronatijd is het belangrijk om op zoek te gaan naar de vraag achter de vraag. Ouderen zeggen al snel: het gaat goed, ik mag niet klagen. Vaak zijn ze ook bang om aan projecten mee te doen, bijvoorbeeld vanwege het besmettingsrisico. Maar we merkten bijvoorbeeld bij wijkbezoeken dat, als je even bij de mensen langs ging, je zo een uur verder was en er in dat gesprek ook allerlei andere problemen op tafel kwamen.”
De Graaff: “Aandacht is dus ook een belangrijk thema. Probeer als professionals proactief naar de ouderen in de wijk toe te gaan. Mensen komen niet vanzelf naar je toe. Je zult echt moeten langsgaan bij ze. En als je eenmaal binnen bent, moet je tijd nemen om het gesprek met ze te voeren.”
“Gelukkig hebben we in Veenendaal een stevig vrijwilligersnetwerk, waar we goed en vaak contact mee hebben. Zo weten we wat er speelt en we kunnen op hen een beroep doen als het nodig is”, aldus Beek. “Maar dan nog zul je moeten bezien of het aanbod en de vraag matchen. Dat moeten ook de professionals in de wereld van zorg en welzijn goed bekijken. Spreek met elkaar af wie er op welk moment bij de ouderen thuis langskomt en wat er bij zo’n bezoek aan de orde komt.”

Meta de Graaff (links), Mieke Klootwijk en Martijn Beek.
Welzijn en zorg zijn een geheel
“Wij pleiten in het NUZO al langer voor het verbinden van de professionele en de niet-professionele zorg”, aldus De Graaff. “In het verleden zagen we soms gebeuren dat professionals afhoudend waren. Daar heeft het coronavirus verandering in gebracht. Het contact is er nu, dus laten we dat vooral vasthouden. Maar coördineer het wel: wat kan of moet de professional doen en wanneer kan of moet hij een stapje opzij doen om de vrijwilliger of mantelzorger ruim baan te geven. Denk altijd: wat heeft die ander nodig om de oudere van de beste zorg te kunnen voorzien. En spreek vooral ook waardering uit naar elkaar.”
Beek: “In contact blijven met elkaar, ervaringen uitwisselen en elkaar waarderen. Dat is enorm belangrijk. Niet in de laatste plaats omdat er nieuwe ideeën en initiatieven uit kunnen ontstaan.”
Mieke Klootwijk: “Ik hoop vurig dat we erin slagen om dat vast te houden. Om een open blik te houden, echt naar ouderen te kijken en te zien wat er echt nodig is. Dat zou de grote winst van deze ellendige periode zijn. Dat niet iedereen zich weer in zijn eigen rol en positie terugtrekt. Want dat ligt wel op de loer als de situatie weer normaal wordt. Alle betrokkenen moeten daar buitengewoon alert op zijn.”
De Graaff: “Handel vanuit de mens. Het welzijn zit bij velen in het hart gebakken, maar soms schiet het er gewoon bij in. Ziekenhuizen bijvoorbeeld keken in de beginfase van de coronacrisis te strak naar de medische zorg. Helaas hebben we geleerd dat je dat dus breder moet bezien. Eenzaamheid thuis doet ook iets met de gezondheid. Welzijn en zorg zijn een geheel.”
Digitaal vaardig
Een ander aandachtspunt is de kwaliteit van de informatievoorziening. Hoe beter die is, des te groter is de kans dat onnodige angst bij ouderen wordt voorkomen.
“Geef als gemeente in ieder geval aan waar betrouwbare informatie is te vinden”, aldus De Graaff. “Want met name door de invloed van social media is het erg lastig geworden voor mensen om te weten wat nu betrouwbare informatie is. Gemeenten hebben daar absoluut een rol in.”
Overigens heeft de grote behoefte aan informatie over COVID-19 er wel toe geleid dat een behoorlijk aantal ouderen het afgelopen jaar versneld digitaal vaardig is geworden. Klootwijk: “Steeds meer ouderen realiseren zich dat ze digitaal vaardig moeten worden. De noodzaak daartoe wordt ook steeds groter. Zeker nu door het gevaar van besmetting steeds meer zaken online moeten worden afgewikkeld: de dagelijkse boodschappen, mijn overheid, de belastingdienst, tot het persoonlijke zorgdomein van het ziekenhuis. Gemeenten zullen moeten bezien hoe de mensen daarin ondersteund kunnen worden. Gelukkig gebeurt er in dat opzicht ook al heel veel.”
Beek: “We worden ook zelf digitaal vaardiger. De eerste keer dat onze mensen niet meer naar het gemeentehuis mochten komen, duurde het een week voordat afspraken waren omgezet en iedereen in staat en er op voorbereid was om thuis te werken. De tweede keer nam het bij wijze van spreken niet meer dan een half uur in beslag. Corona heeft ervoor gezorgd dat een deel van de bevolking versneld gedigitaliseerd is. Een ander deel van de samenleving is daardoor juist versneld op afstand geraakt. Met name voor de kwetsbare groepen in de samenleving, is die snelle digitalisering helemaal niet gewoon. Als gemeente bieden we informatie daarom ook nog schriftelijk aan. Bijvoorbeeld via ons gemeentenieuws dat wekelijks als bijlage in de huis-aan-huiskrant verschijnt. Daar zetten we dus ook op in: om met name die mensen de helpende hand te bieden. We moeten niet de fout maken ons alleen te richten op de digitaal vaardigen. Dat zou een grote fout zijn.”
Volgens Klootwijk onderstreept dat het belang van een tweesporenbeleid. “Met enerzijds het aanjagen en stimuleren van digitale vaardigheden en anderzijds het onderhouden van warme sociale contacten, door te bellen, een kaartje te sturen of nuttige informatie ook in ‘papieren vorm’ aan te reiken.”
Met de flyer in de hand kan een breed publiek zich deze en andere geleerde lessen snel eigen maken, verwacht De Graaff. “Daarom gaan we het ook breed verspreiden, onder alle mensen en partijen die zich samen met ouderen sterk maken voor welzijn en zorg voor ouderen.”
Martijn Beek wil in dat kader met name ook de gemeentebesturen erop aanspreken meer oog en oor te hebben voor het oudere deel van de lokale samenleving. “Als vertegenwoordiger van de VNG Utrecht in het NUZO roep ik mijn collega’s nadrukkelijk op om mij daarbij als aanspreekpunt te gebruiken. Als er vragen zijn of bepaalde dingen spelen: neem contact met me op zodat we kunnen zien hoe we het kunnen oppakken binnen het netwerk. Ook hoop ik ze zelf te mogen benaderen om signalen op te halen voor het NUZO.”
Iedere schakel even belangrijk
Rest de vraag of de toekomst er voor de ouderen ondanks alles rooskleurig uitziet. “Zeker”, antwoordt De Graaff. “We hebben altijd al gezegd dat medisch en sociaal beter met elkaar verbonden moet worden. De noodzaak daartoe heeft deze coronacrisis alleen maar onderstreept. COVID dwingt ons – ouderen en professionals – om met elkaar op zoek te gaan naar creatieve oplossingen. We zullen niet zozeer moeten kijken naar wat er allemaal niet kan, maar juist naar wat er nog wel mogelijk is. Waarbij we vooral ook breder moeten denken en kijken dan het eigen domein. Ik ben hoopvol gestemd daarover. We hebben in deze uitzonderlijke en nare situatie meer dan ooit kunnen ervaren hoe belangrijk het is om in de hele keten iedere schakel even belangrijk te laten zijn. Niet alles zelf opeisen maar wat er is eerlijk verdelen. Het is belangrijk voor de toekomst om dat vast te houden.”
- Klik hier voor de flyer over de geleerde lessen in pdf-formaat.